De Munnekeboom

 

Mijn kinderen hebben seksuele voorlichting gekregen op de basisschool. Zij wisten niet alleen al op jonge leeftijd dat kindertjes uit de buik van hun moeder komen, maar ook hoe ze daarin terecht waren gekomen. Als ze vragen over dit onderwerp hadden, hebben wij daar altijd eerlijk antwoord op gegeven.

Dat ging vroeger heel anders. Mijn ouders hebben mij nooit voorlichting gegeven. Daar werd thuis niet over gepraat. Pas op de middelbare school werd bij biologieles aandacht aan dit onderwerp besteed. Toen hadden mijn klasgenoten en ik op straat echter al zoveel over dit onderwerp gehoord, dat wij de lerares dingen konden vertellen waar zij rode oortjes van kreeg.

In het verre verleden deed men niet zo moeilijk over seksualiteit. In de middeleeuwen waren de zeden zeer los. Zelfs monniken en nonnen hielden er een seksleven op na.

Na de reformatie werd men veel preutser, maar ook toen was het volkomen geaccepteerd als jongens en meisjes seks met elkaar hadden. Een meisje moest namelijk aantonen dat zij vruchtbaar was en voor nakomelingen kon zorgen. Kinderen waren nodig voor erfopvolging en om voor hun ouders te zorgen als zij dit zelf niet meer konden. Een jongen kon het zich daarom simpelweg niet veroorloven om te trouwen zonder zekerheid van nakroost. Als een meisje zwanger raakte zag de gemeenschap er op toe dat de jongen zijn verantwoordelijkheid nam en met het meisje trouwde. Vrijwel elk huwelijk was in die tijd dan ook een ‘moetje’.

Ondanks die openheid over seks was de geboorte een enorm taboe. Dat was te wijten aan de kerk. Voor de kerkvaders was de vrouw de incarnatie van het kwaad en daarom door God gestraft met de pijnlijke en bloederige bevalling. Een zwangere vrouw was onrein en zelfs voor de vroedvrouw was de bevalling taboe. De zwangere vrouw werd tijdens de bevalling afgedekt met een laken en de vroedvrouw moest haar werk op de tast doen.

Het was voor mannen strikt verboden om bij zo’n onreine gebeurtenis aanwezig te zijn. In 1522 belandde een mannelijke arts zelfs op de brandstapel omdat hij, verkleed als vrouw, een geboorte had bijgewoond. Dit veranderde pas nadat de Franse koning Lodewijk XIV in 1663 de bevalling van zijn minnares had laten begeleiden door de hofarts. De Franse adel nam dit over en al snel werd het normaal als een mannelijke arts bij de bevalling aanwezig was. Het zou echter nog tot halverwege de twintigste eeuw duren voordat ook de aanstaande vader welkom was bij de bevalling.

Het is dan ook niet vreemd dat aan kinderen een fabeltje werd verteld over de geboorte. Eeuwenlang groeiden Utrechtse kinderen aan de Munnekeboom, een holle iep op het terrein van het Kartuizer klooster Nieuwlicht aan de Laan van Chartroise. Als een jong stel het terrein betrad riepen de kinderen: “Pluk mij, pluk mij. Ik zal alle dagen zoet zijn!”. Het stel kon daarna het kind van hun keuze plukken. Ook in andere streken groeiden kinderen aan een boom of kwamen ze uit een kool, een put of een bron.

Vanaf de negentiende eeuw werden deze verklaringen geleidelijk vervangen door de oorspronkelijk uit Duitsland afkomstige ooievaar als de brenger van kinderen. Dat had te maken met veranderde opvattingen over de positie van het kind binnen een gezin. Als kinderen aan een boom groeien of op een veld vol met andere kolen liggen, zijn het de kinderen die dankbaar moeten zijn dat hun ouders juist hen hebben gekozen uit al die kinderen die zij hadden kunnen plukken. Nu moesten juist de ouders dankbaar zijn dat de ooievaar dit kind bij hen had gebracht en niet bij een ander echtpaar.

 

Bert van Zantwijk

 

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.

Reactie plaatsen