Ton de Kruijk: "Een rode kaart zou het einde zijn"

 

Auto's, auto's en nog eens auto's. Het Hoofdbureau van de Politie zal wel redelijk bezet zijn. Geen uitverkocht huis misschien, maar het strakke tijdschema voor deze dag laat zich in elk geval moeilijk combineren met de povere portie parkeerruimte. Ik ben op zoek naar agent Ton de Kruijk van wie slechts bekend is, dat hij geïnterviewd dient te worden. Door het omgooien van een aantal diensten is hij vooralsnog afwezig. Het bureau is lomp, groot en druk. Op basis van historische gronden voel ik me hier net zo min thuis als een paling in een bevroren regenton. Als ik alle mini subsidies zou kunnen terugvorderen die ik dit bedrijf en aanverwante ondernemin­gen in de loop der jaren noodge­dwongen heb moeten verstrekken, zou ik de Bokma minimaal een half jaar uitvoerig koud kunnen zetten. Aan de muur prijken opsporingsbe­velen voor twee moordenaars, van respectievelijk een brigadier van de politie en van een 19-jarige jonge­man. De officier van justitie looft voor het vinden van de ene tienduizend gulden meer uit dan voor het vinden van de ander. Wat is de wereld toch wreed.

 


Buiten blijkt zich een traditie te heb­ben voortgezet. De voorruit van mijn scheurijzer is andermaal gestoffeerd met een parkeerbon. In ruil voor een eervolle vermelding in VI stelt de parkeerwachter vernietiging voor. Dan nog liever de bak in, bedenk ik. Maar gelukkig overziet de man even­tuele consequenties van de kant van zijn superieuren en haakt hij af. His­torische overwinning. De inmiddels gearriveerde Ton de Kruijk lacht wat en stelt vast dat we ons voor de training snel naar de Galgenwaard moeten begeven. Harder dan vijftig kilometer per uur, zonder gordel én zonder voldoende afstand te bewaren bereiken we het stadion van FC Utrecht. Opgeteld zou me dat normaal zo'n 125 gulden ­hebben gekost, maar ja, deze dag is nou eenmaal anders dan anderen. Trainer Han Berger meldt het ont­slag van Laszlo Zalai.


Zelfs Johan Derksen was er nog niet van op de hoogte. Utrecht-keeper Blagoje Istatov verschijnt niet op de' training. Hij moet een grootmeester zijn in het verkeerd begrijpen van afspraken. Typische Joegoslaaf. De training is er niet minder gezellig om. En ambitieus ook. Berger zorgt (met z'n assistent) voor een prima sfeertje en doet zelf, als de bal er eenmaal aan te pas komt, fanatiek mee. Ton de Kruijk valt tegen het einde een beetje weg. Hij is in feite een wat overbelast fi­guur. Berger waardeerde vorig sei­zoen het onmiskenbare talent van Ton door hem zestien wedstrijden te laten meespelen. Onder invloed van drukke werkzaamheden enerzijds en ver­scherpte concurrentie anderzijds is "Kruijkie" sindsdien wat naar de achtergrond verdwenen. Het leven van een agent gaat niet over rozen. Ton woont nog thuis bij zijn vader en moeder, maar in de praktijk komt het erop neer, dat buurtbewoners hem uitsluitend zien binnenstormen om zich te melden voor schone kleren dan wel om zich kortstondig en hevig te bevoorraden.

 
Ton woont in de buurt van de Rode Brug, een volksbuurt die voor zover voetbalminnend, fana­tiek met hem meeleeft. Dat heeft twee kanten, zoals uit zijn verhaal blijkt, maar laten we inzoomen op zijn grote passie, het werk bij de ge­meentepolitie. De Kruijk zegt: "Ik was zeventien toen ik van de mavo af kwam en omdat ik genoeg armoede om mij heen heb gezien, wilde ik gelijk een ver­antwoorde keuze maken. De politie bood me een vaste baan, een heel goed salaris en afwisselend werk. Je moet wel iets vreselijks doen wil je bij de politie ontslagen worden. Dat is dus iets anders dan in de bouw, waar je elke dag zo maar wegge­schopt kan worden. Ik zit nu in de surveillancedienst, dat is het allerleukste wat er is. Je bent gewoon straatagent, maar ik zou niet anders willen. De ene dag loop je rond op Hoog Catharijne en de andere dag zit je opeens op een opgevoerd brom­mertje. Op dit moment zit ik in een surveillanceauto. Tussen de mensen, enorm afwisselend. Harde muziek, een vechtpartijtje, daar worden we dan op afgestuurd om te bemid­delen. Of enkele mensen mee te ne­men. Het is maar net hoe het loopt".


 
Ik kwalificeer de belasting van een jonge agent als ‘niet gering’. De verantwoordelijkheid is groot. Ton vindt dat ook. Hij voelde zich de eerste maanden voor de leeuwen gegooid, maar toen hij eenmaal bevorderd was van aspirant tot agent, werd dat' minder. Pa De Kruijk roept, dat ik maar eens in dienst moet gaan kijken: "Daar zijn ze nog veel onvolwasse­ner ". Ton zegt: "De eerste drie praktijkmaanden had ik een men­tor. Een hoofdagent, dat is dus drie strepen. Daar heb ik ongelofelijk veel van geleerd. Leeftijd zegt ook lang niet alles. Het gaat om wat je in huis hebt. Ik ben bijvoorbeeld niet agressief. Was ik dat wel geweest, dan was ik bij de politie nooit aange­nomen. Ik heb alleen wat moei­te met dat onregelmatige werk. Ik moet in principe hele dagen werken, maar om te kunnen trainen moet ik doorlopend diensten ruilen met col­lega's. Daar is geen uniforme rege­ling voor, je moet het in onderling overleg oplossen. De medewerking is enorm, ook van collega's die niet zo voetbal-minded zijn ".

Ton voelt doorlopend een dreigende overbelasting. Lichamelijk althans. Trainer Han Berger houdt daar zo­veel mogelijk rekening mee. Ton zegt: "Als ik veel nachtdienst heb gedaan, ben ik niet vooruit te branden. Dan heb ik hooguit een uur ge­slapen en dat is op de training te merken. Dan ben je moe en dat valt op. Voor een wedstrijd heb ik nooit nachtdienst. Dat regel ik nauw­gezet, anders komt er niets van te­recht. Ik mag al blij zijn dat ik Betaald Voetbal mag spelen, want daar heeft de burgemeester toestemming voor moeten geven. Bijbaantjes zijn in principe verboden, zeker als je ervoor betaald wordt. Ik heb de mazzel ge­had, dat Vonhoff burgemeester is. Die man is helemaal gek van sport. Hij is ook overal bij. Als er midden in de nacht brand is, staat hij mee te hel­pen. Desnoods in een stafjas. Laatst was er hier weer een waterpolowed­strijd. En Vonhoff deed mee, natuur­lijk. Prima kerel, zitten we goed mee. Ik zit in feite in een moeilijke situatie, maar ik heb er zelf voor gekozen. Het voetballen mag niet ten koste van mijn werk gaan. Een agent die naar dansles wil heeft net zo veel recht als ik. AIleen die vermoeidheid, dat is een groot probleem. Ik sta vaak te dromen op het veld. Dan roept Jopie van Maurik: "He wijkagent, sta je weer een bon uit te schrijven?". Dat is inderdaad frappant, alles wat met de politie te maken heeft wordt in verband gebracht met "Kruijkie".


 
Hij vindt dat overigens geen pro­bleem, Ton de Kruijk. Dat geldt even­zeer voor de concurrentie met colle­ga-voorstoppers Ben Schubert en Joop van Maurik. Hij knokt terug, Kruijkie, maar dat zal door zijn drukke werk dan vooral via het C-team moe­ten gebeuren. Hij maakt er weinig woorden aan vuil. We komen terug op de combinatie agent-voetballer. Het heeft tal van leuke kanten. Maar ook minder leuke. Hij zegt: "Ik zit elke dienst met een andere collega in de auto, dus ik ben net een grammo­foonplaat. Ze willen allemaal weten hoe het in dat Betaalde Voetbal er aan toe ­gaat. Ze hebben natuurlijk vaak dienst in het stadion, dan maak ik gezellig een dolletje met ze.
 
Ja, en dan de supporters, ik kom overal bekenden tegen. De East Side-jongens, de Bunnik-tribune-klanten, ze kennen me allemaal. Geen probleem. Ik maak een praatje met ze, ook als ik met collega's loop en ze "He Kruijkie" te­gen me roepen. Je moet die jongens niet verloochenen. Ik kom zelf uit een volksbuurt, dus waarom zou ik? Het is wel eens makkelijk als er een knok­partijtje is. Ze nemen wat van me aan. Lukt dat niet, dan gaan ze als­nog mee. Laatst stonden er hier vijf voor de deur om verhaal te halen. Is later uitgepraat, ze hadden een beetje te veel gedronken. Het was niet zo bedoeld, dus maak ik er geen pro­bleem van. Toch is het niet altijd makkelijk. Mijn naam en adres staan elke veertien dagen in het clubblad, zo niet dan hoeven ze de VI maar te pakken. Als het nodig is, weet ik een hoop van die jongens te vinden. Wie wat uithaalt kan ik niet laten gaan. Daar hebben ze begrip voor. Ik roep veel minder agressie op dan mijn collega's. Dat vind ik soms sneu, maar ik probeer er gebruik van te maken om de verhouding met de politie te verbeteren. Vroeger mocht je niet met het publiek praten, tegenwoor­dig is het een must. De mensen zijn agressiever aan het worden.



Sommigen willen voor een parkeerbon van vijftien gulden al op de vuist. Het tarief voor rijden zonder licht is vijf gulden, maar het levert soms enorme trammelant op. In zo'n geval nemen we alles mee, ook de betrokkene. We proberen iemand eerst te overreden, maar wanneer dat niet lukt, dan wordt het moeilijk. Dan sta je op straat, je noteert iemand of wilt hem meenemen en dan komt er van alles omheen staan. Identiek aan de situatie in een stadion. De hele groep keert zich dan vaak tegen je. Dan zijn er gelukkig altijd nog verbindingsmiddelen. Alleen het zien van drie auto's lost dan het probleem meestal al op. In een stadion niet, daar zwengelt zoiets de agressie juist aan. Enorm gevaarlijk, ik weet geen oplossing. Het voorbeeld is vre­selijk belangrijk. Ik kan me daarom als agent eigenlijk weinig permitteren. Een rode kaart zou het einde zijn. Helemaal voor een kopstoot. Maar dat ben ik ook niet van plan. Ik maak hooguit drie overtredingen per wed­strijd. Onderuithalen, daar doe ik niet aan mee. Zit niet in mijn karak­ter. En mijn werk is daar veel te be­langrijk voor. Ik voetbal dikwijls in het park, hier in de buurt. Het mag eigenlijk niet van FC Utrecht, maar ja. Het leukste blijft eigenlijk dat straatvoetbal hier voor de deur. Maar stel je eens voor dat de buren de politie bellen! Zouden ze "Kruijkie" moeten bekeuren!

Eerder geplaatst in VI in 1978

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.

Reactie plaatsen